Karel Appel
C2679
Karel Appel
Dancing Girl
Schaal van keramiek, diameter 33 cm
Oplage 22/999, in plexiglazen standaard
particuliere collectie
Karel Appel
Nederlandse Kunstschilder / Beeldhouwer
Modern / Abstract Expressionisme / Cobra
Karel Appel was een Nederlandse kunstschilder en beeldhouwer in de moderne kunst, uit de tweede helft van de twintigste eeuw, die tot de expressionisten kan worden gerekend. Zijn grote invloed duurt tot op heden. Hij is vooral bekend geworden als lid van de kunstzinnige groepering Cobra (146-1956). In 1957 brak hij ook internationaal door.
Jeugd:
Christiaan Karel Appel werd geboren in de Dapperstraat te Amsterdam, midden in een echte volksbuurt. Als kind werd hij Kik genoemd. Zijn vader was de zoon van een melkboer en had een kapperszaak, die het trefpunt van de wijk was.
1940-1945 Tweede Wereldoorlog
Van jongs af aan wist Appel dat hij schilder wilde worden, maar hij was bestemd om in de kapperszaak te worden ingezet. Hij moest dan ook enkele jaren in de zaak van zijn vader werken, maar in 1942 ging hij toch schilderkunst studeren aan de Rijksacademie in Amsterdam. Uit onvrede over deze beroepskeuze zetten zijn ouders hem op straat.
Appel volgde deze opleiding tot in 1944. Op de academie leerde hij veel over kunstgeschiedenis, waarover hij van huis uit weinig had meegekregen. Hij bekwaamde zich daar in de traditionele teken- en schilderkunst. Om zijn studie mogelijk te maken ontving Appel een beurs van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Voor het verkrijgen van die beurs had Appel volgens Adriaan Venema regelmatig contact met de nationaal-socialist Ed Gerdes, hoofd van de afdeling Bouwkunst, Beeldende Kunsten en Kunstnijverheid van de Academie, aan wie hij vaak extra ondersteuning vroeg, maar niet altijd ontving.
Achteraf is Appel vaak verweten dat hij ging studeren tijdens de Duitse bezetting, terwijl de Duitsers in eigen land een zeer repressief beleid voerden tegen de zogenoemde Entartete Kunst en binnen Nederland vooral tegen kunstenaars van Joodse afkomst. Appel zegt zelf nooit met de Duitsers te hebben meegewerkt, wel graag een beurs wilde, maar verder alleen op de academie te hebben gezeten om goed te leren schilderen. Gezien zijn latere maatschappijkritische werk en zijn enorme bevlogenheid voor de schilderkunst lijkt dit standpunt wel aannemelijk. Andere kunstenaars waren tijdens de oorlog echter principiëler en weigerden bijvoorbeeld om lid te worden van de Kultuurkamer, waardoor ze het zonder inkomsten moesten doen. Karel Appel voelde zich dan ook niet nauw verbonden met de Duitsers. Kunst was een kwestie van het hart, en politieke voorkeuren interesseerden hem weinig.
In de periode aan de academie ontmoette Appel Corneille. Iets later maakte hij kennis met Constant. Er ontstond een intense vriendschap tussen hen die vele jaren stand zou houden. Met Constant maakte Appel na de oorlog reizen naar Luik en Parijs. De twee exposeerden samen hun werk.
Aan het begin van de hongerwinter ontvluchtte Appel zijn huis – hij woonde inmiddels niet meer bij zijn ouders – uit angst om door de Duitse bezetters te worden opgepakt vanwege zijn weigering om in Duitsland te gaan werken. Tijdens de winter zwierf hij door Nederland, in de richting van zijn broer die bij Hengelo woonde. Schilderen lukte in die periode natuurlijk nauwelijks, hoewel hij wel enkele indringende portretten tekende van de vermagerende Nederlandse bevolking.
Na de oorlog kwam Appel verzwakt terug in Amsterdam, waar hij een korte relatie had met Truusje, die echter al spoedig overleed aan tuberculose. Er waren toen weinigen die de potentie in Appel herkenden. Uitzonderingen waren de kunstcriticus H. Klinkenberg, die een positief artikel over Appel schreef, en de rijke Luikse verzamelaar Ernest van Zuylen, die jaarlijks kunst van Appel aankocht.
1946 – 1956 Cobra
In 1946 had Appel zijn eerste solo-expositie in Het Beerenhuis in Groningen. Wat later nam hij deel aan de expositie Jonge Schilders in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Hij liet zich in deze periode vooral beïnvloeden door de kunst van Picasso, Matisse en Jean Dubuffet. Vooral de laatste maakte zeer rauwe werken met allerlei materialen.
In 1947 begon Appel met beeldhouwen, nadat hij beeldhouwer Carel Kneulman daarover om advies gevraagd had. Tijdgenoten van Appel noemden diens producten echter geen beeldhouwwerken. Appel verzamelde allerlei afval, sloopte zelfs de houten luiken van zijn ramen en de haak van de hijsbalk van zijn zolderkamer. Van dat hout, een bezemsteel en een stofzuigerslang maakte hij het werk Drift op Zolder. Met rode en zwarte verf bracht hij de vorm van een hoofd en ogen aan. In deze periode leefde Appel samen met Tony Sluyter.
Over dit werk zou Lucebert in zijn bundel uit 1974 schrijven:
tussen ladingen zakspiegeltjes zeepbellen
bakpoeder
kurken schuimspanen parapluus krijt messen
speelgoedauto’s tuinsproeiers pijpewissers
newtonringen
akademische busten geprepareerde darmen
limonaderietjes
ontlok je aan het leven al de elkaar omarmende
en de elkaar verscheurende kleuren
Op 16 juli 1948 richtten de volgende drie kunstenaars de Experimentele Groep in Holland op: Karel Appel, Corneille, Constant. Ze deden dit samen met Anton Rooskens, Theo Wolvecamp (die zich Theo Wolvé noemt) en Jan Nieuwenhuys, de broer van Constant. Ook Tjeerd Hansma was bij de oprichting, maar deze vrijbuiter en vechtersbaas maakte later geen deel meer uit van de groep. De Belgische schrijver Hugo Claus sloot zich later bij de beweging aan.
In de eerste publicatie van de groep verscheen een sterk links georiënteerd manifest van Constant. Appel voelde zich hier niet bij behoren, het ging hem om de kunst alleen (l’art pour l’art). Als Appel een serie schilderijen maakt, genaamd Kampong bloed, naar aanleiding van de politionele acties van Nederland in Indonesië, gaat het hem eerder om de menselijke verontwaardiging over het leed van de individuele mens, dan om een achterliggend marxistisch standpunt uit te dragen.
In november 1948 bezoeken enkele leden van de Experimentele Groep een internationale conferentie over avantgarde kunst in Parijs. Deze conferentie werd georganiseerd door Franse en Belgische surrealistische collega’s. Constant leest daar een vertaling van zijn manifest voor, dat echter helemaal niet aanslaat bij het publiek.
Cobra
Onder andere de Belg Christian Dotremont vindt de benadering van de Fransen te sektarisch. Enkele Deense, Nederlandse en Belgische kunstenaars trekken zich daarop terug uit het congres en richten de groep Cobra op. Cobra is een afkorting van Copenhagen, Brussel, Amsterdam.
Intussen wordt het werk van de Experimentele Groep in Nederland erg slecht ontvangen. Een christelijk maandblad, Op den uitkijk, schrijft dat ze maar beter met hun werken de Kalverstraat kunnen gaan plaveien, of het werk in het IJ kunnen gooien, dan het onder de ogen te brengen van het goed burgerlijke Nederlandse volk. Niettemin exposeert De Bijenkorf het werk van Appel, Corneille en Constant, waar het onder andere onder ogen komt van de architect Aldo van Eyck. De directeur van het Stedelijk Museum, Willem Sandberg, heeft echter “geen ruimte” om kunst van de Experimentele Groep te exposeren. In Denemarken wordt het werk van Cobra echter door de pers welwillend ontvangen. Als Appel naar Kopenhagen reist, geniet hij daar volop van de gemoedelijke sfeer die daar heerst.
Tot verbazing van de leden krijgt Cobra in 1949 toch een expositie in het Stedelijk Museum in Amsterdam. De tentoonstelling wordt echter een groot schandaal. Teleurgesteld daarover vestigt Appel zich in 1950 in Parijs. Later vertelt hij daarover dat het voortdurende gescheld hem uit Nederland heeft verjaagd. Dezelfde expositie als in het Stedelijk Museum wordt herhaald in Parijs, en de tentoonstelling wordt daar veel beter ontvangen dan in Amsterdam.
In Parijs introduceert Hugo Claus Appel bij Michel Tapié, die daarop verschillende tentoonstellingen van het werk van Appel organiseert. Zo kreeg Appel in 1953 een solo-expositie in het Paleis van de Schone Kunsten in Brussel. In 1954 ontving hij de UNESCO-prijs in de biënnale van Venetië.
Nog steeds werd Appel niet geaccepteerd in Nederland. Hij kreeg weliswaar een opdracht van de gemeente Amsterdam om een wandschildering te maken voor de kantine van het stadhuis, maar dit leidde tot een grote rel. Na protest van de ambtenaren werd het werk tien jaar lang onder behang bedekt. De ambtenaren vonden de schildering met als titel Vragende kinderen barbaars, wreed en gewelddadig. Wie het werk nu bekijkt, zal zich wellicht verbazen over deze reactie op een stijlvol en vriendelijk geheel, geschilderd in rustige kleuren.
Eind 1950 maakten Appel en Hugo Claus samen een set geïllustreerde gedichten, De blijde en onvoorziene week, die mensen op voorinschrijving konden ontvangen. Er bleken slechts drie inschrijvers te zijn. Het boekje verscheen in 200 exemplaren, gekopieerd en eigenhandig ingekleurd. Claus schrijft hierover in 1968: het was onze ‘policy’ om zo’n boekje op één namiddag te maken. Met een minieme aanmoediging hadden we er toen vijftig per jaar gemaakt. Maar die aanmoediging bleef – gezien het aantal intekenaars – uit. Momenteel is zo’n boekje een van de 100 hoogtepunten van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.
Na het uiteenvallen van Cobra begint Karel Appel met steeds dikkere verf (impasto) te schilderen. Zijn werk wordt steeds wilder en ogenschijnlijk minder beheerst.
De internationale doorbraak van Karel Appel begon rond 1953, toen zijn werk te zien was op de biënnale van São Paulo. In 1954 kwamen er solotentoonstellingen van Appel in Parijs en New York. Hij maakte talloze muurschilderingen voor openbare gebouwen. In 1955 maakte hij een 80 meter lange muurschildering voor de Nationale Energie Manifestatie 1955.
Internationale doorbraak
Vanaf 1957 reisde Appel regelmatig naar New York. Daar schilderde hij onder andere portretten van jazzmusici. Hij ontwikkelde zijn eigen stijl, onafhankelijk van anderen. Gedurende deze periode gaat hij steeds meer in de richting van de abstracte kunst, hoewel hij dat zelf blijft ontkennen. De titel van een werk als Compositie lijkt daar echter wel op te wijzen.
Eind jaren ’60 verhuist Appel naar het Château de Molesmes, bij Auxerre. Appel werd intussen steeds meer internationaal gewaardeerd. In 1968 kwam er eindelijk ook een solotentoonstelling in Nederland, namelijk in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Exposities volgden in de Kunsthalle in Bazel, in Brussel (1969) en in 1970 in het Centraal Museum in Utrecht. Een reizende expositie volgt door Canada en de Verenigde Staten in 1972.
Rond 1990 heeft Appel vier ateliers, in New York, in Connecticut, in Monaco en in Toscane. Vooral het atelier in New York gebruikt hij om te experimenteren en te vernieuwen met zijn schilderwerk. De experimenten uit New York werkt hij uit in zijn andere ateliers. Door het andere licht in bijvoorbeeld Toscane, ontstaat daar met dezelfde thema’s werk met een geheel eigen karakter.
Ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam vertelt hij aan Rudi Fuchs, toenmalig directeur van het museum, over zijn werk. Voordat hij begint, kijkt hij lang naar het doek, maar als hij eenmaal begint met schilderen, kan hij zijn impulsen om verf aan te brengen bijna niet bijhouden. Hij geeft de indruk te werken als een bezetene, waarbij hij echter wel veel tijd neemt om de verf in de juiste kleur te mengen. Als het doek bijna af is, werkt hij langzamer, ten slotte zet hij nog maar een enkele toets, of hij laat de laatste verbeteringen zelfs weg. Appel werkt altijd aan één schilderij tegelijk.
Vlak voor zijn dood in 2006 voltooide Appel een postzegel voor TPG Post. De postzegel met een waarde van 39 cent verscheen in september 2006 ter gelegenheid van een tentoonstelling over beeldende kunstenaars en postzegels met de titel Kunst om te versturen.
Na zijn overlijden werd Karel Appel in stilte op het kerkhof Père-Lachaise in Parijs begraven.
Gevleugelde uitspraken
Karel Appel deed veel gevleugelde uitspraken, die bij het brave publiek in de jaren na de Tweede Wereldoorlog de nodige weerstand opwekten:
Ik rotzooi maar een beetje an. Ik leg het er tegenwoordig flink dik op, ik smijt de verf er met kwasten en plamuurmessen en blote handen tegenaan, ik gooi d’r soms hele potten tegelijk op. (Tegen het blad Vrij Nederland naar aanleiding van de film door Jan Vrijman).
Ik schilder als een barbaar in deze barbaarse tijd.
Ik heb in de loop van de jaren geleerd hoe ik olieverf op doek moet brengen.
Ik kan nu met verf alles doen wat ik wil. Maar het is nog steeds een strijd, nog steeds een gevecht. Op het ogenblik zit ik nog in de chaos. Maar het is nu eenmaal mijn aard om de chaos positief te maken. Dat is tegenwoordig de geest van onze tijd. We leven altijd in een verschrikkelijke chaos, en wie kan de chaos nog positief maken? Alleen de kunstenaar (Monaco, 1986).
Tais-toi et sois belle (Houd je mond en wees mooi) (tegen Sonja Barend).
“Ik gebruik ook meer verf!!” nadat Appel een groot deel van de revenuen van een Cobra- groepsexpositie in zijn zak steekt.
De schilderstijl van Karel Appel
Karel Appel schilderde, ook volgens eigen zeggen, nooit de abstractie, al benadert zijn werk dat wel sterk. Er zijn altijd herkenbare figuren te ontdekken, of dit nu mensen, dieren of zonnen zijn.
Tijdens de Cobraperiode (vanaf 1948) schilderde Appel simpele vormen met stevige contourlijnen, opgevuld door felle kleuren.
Zijn werk hoort bij de Moderne kunst en de schilderstijl abstract expressionisme van de Europese kunststromingen.
Onderwerpen waren vriendelijke, onschuldige kindwezens en fantasiedieren. Hij liet zich daarbij beïnvloeden door de manier waarop geestelijk gehandicapten tekenen en schilderen, iets wat in die tijd revolutionair genoemd mag worden. Het werk van Appel gaf aanleiding voor opmerkingen zoals “dat kan ik ook”. De stijl van kindertekeningen vult Appel aan met de stijl van maskers uit Afrika.
Later liet Appel de samenhang van vorm en kleur los. Hij werkte met meestal zwarte contourlijnen om figuren aan te duiden. Vaak gebruikte hij voor die contouren ongemengde verf, direct uit de tube geknepen.
Maar hij leek zich weinig van de contouren aan te trekken met de kleur die hij aanbracht om de figuren vorm te geven. De kleuren verspreiden zich buiten de contour waardoor de kleurvlakken een eigen leven schijnen te leiden, los van de contour. Andersom dringt de kleur van de achtergrond vaak de figuur binnen. Zo ontstaat een voortdurende illusie van beweging in het werk.
Volgens de kunsthistorica Willemijn Stokvis heeft Karel Appel zich in zijn schilderscarrière met totale overgave in de verf gestort, om daar een oerkreet uit op te laten klinken. Deze benadering is volkomen tegengesteld aan de werkwijze van Appels wereldberoemde Nederlandse tijdgenoot Mondriaan. “Beiden vertegenwoordigen twee polen van de geschiedenis van de moderne kunst, waarbij zij zich verhouden als de uiterste beheersing tot de uitbarstende spontaniteit. Beiden zochten naar de oerbron van de schepping, een zoektocht die wellicht de basis vormt voor een belangrijk deel van de moderne kunst. Mondriaan zocht de oerformule waarop de constructie van de kosmos berust; “van Appel kan men zeggen dat hij de scheppingsdrift in zich wakker probeerde te schudden waarmee dat universum zou zijn gemaakt.”, aldus Willemijn Stokvis.
Het werk van Appel is meestal uit meerdere lagen opgebouwd, waardoor het werk diepte krijgt. Op een vrijwel eenkleurige, maar met zorg geschilderde, ondergrond schilderde hij in ten minste twee stadia de figuren. Volgens eigen zeggen draaide hij vaak het werk op zijn kop, of kijkt hij tussen zijn benen door naar het werk. Dit is een bekende manier om te controleren of de compositie van een werk evenwichtig is.
Karel Appel maakte vaak verschillende versies naar aanleiding van hetzelfde thema. Hij heeft bijvoorbeeld diverse werken gemaakt met de titel van de gewraakte muurschildering in Amsterdam, “Vragende kinderen”; niet alleen schilderijen, maar ook verschillende kunstwerken die bestaan uit een houten reliëf, beschilderd in vrolijke kleuren. Het maken van series met hetzelfde thema bleef Appel zijn hele leven doen. Aan het einde van de jaren zeventig maakte hij bijvoorbeeld een serie Gezicht in landschap, waarmee hij wilde uitdrukken dat de mens en de natuur een eenheid vormen.
Appels gedrevenheid komt naar voren in zijn uitspraak: “Een leven zonder inspiratie is voor mij het allerlaagste, het meest platvloerse wat er is.”
Ontvangst van het werk van Karel Appel
Het werk van Karel Appel werd niet altijd goed ontvangen. De wandschildering Vragende kinderen, die hij in 1949 schilderde voor de kantine van het Amsterdamse stadhuis (het huidige hotel Sofitel Amsterdam The Grand) bracht een schandaal teweeg. De ambtenaren waren zo op de schildering tegen dat het door de gemeente bedekt werd. Het kunstwerk (de twistappel) bleef daardoor tien jaar lang schuil achter behang. Niettemin had hij een aantal supporters. Onder andere het Amsterdamse warenhuis De Bijenkorf exposeerde regelmatig zijn werk.
Vanaf het eind van de 20e eeuw wordt het werk van Appel algemeen geaccepteerd, en is er zelfs in Amstelveen een speciaal museum aan Cobra en Karel Appel gewijd. Bij schilders als Herman Brood, Fred Bervoets, Menno Baars, Jan Cremer en Guy Donkers is de invloed van Appel duidelijk.
Schilderijen
Karel Appel maakte veel werken. Enkele schilderijen zijn:
Vrijheidsschreeuw, 1948
Clown, 1954 [1]
De wilde jongen, 1954 [2]
Nu couché, 1957
De ruiter, 1957 [3]
Chanteurs de Rue
Téte de soleil, 1961 [4]
Composition, 1960
Vragende kinderen, 1949, [5]
Oerbeest, 1951
The Discovery, 1986 [6]
Nostalgie de la trompette douce, 1998
Belangrijke exposities
In 1953 was werk van Appel te zien in São Paulo
In 1954 vonden solo-exposities plaats in Parijs en New York.
In 1959 en in 1964 nam Karel Appel deel aan Documenta 2 en 3 in Kassel.
In 1989 een grote tentoonstelling in vijf musea in Japan.
In het kader van het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie in 2004 was in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel van 13 oktober 2004 tot 16 januari 2005 een expositie te zien, waar onder andere nieuwe werken van Karel Appel te zien waren. De expositie was samengesteld door Rudi Fuchs en had als thema Karel Appel. Onderweg.
Belangrijke opdrachten
1956, muurschilderingen voor het Stedelijk Museum in Amsterdam
1958 muurschildering voor de UNESCO in Parijs.
19?? een 100 m lange Energiewand in Rotterdam.
1970, in samenwerking met architect Huig Maaskant, een raam van gekleurd glas in beton voor het scholencomplex van het Technikon (Hofpleintheater) in Rotterdam
1989, La Folie des Rues (de waanzin van de straat) in het atelier van de Opéra in Parijs. Het schilderij (14×4 meter) bleek echter te groot. Appel was er zeer aan gehecht en vond uiteindelijk een koper, de Universiteit van Amsterdam, waar het sinds 1997 hangt in de hal van Faculteit Economie en Bedrijfskunde aan de Roetersstraat.
Films
Jan Vrijman maakte in 1961 samen met Ed van der Elsken een film over Appel met de titel De werkelijkheid van Karel Appel. Deze film leidt ook weer tot een schandaal, met name door één bepaalde scène, gefilmd door een gat in een schilderij, waarbij Vrijman in beeld brengt hoe Appel de verf op het doek kwakt.
In 1995 verscheen de film If I were a bird van Mat van Hensbergen. Daarin krijgt men een beeld van de werkwijze waarop Appel zijn verf zelf mengt. Appel werkt in de film met modellen. De schetsmatige omtrekken vult hij later met kleur, en in de verf verwerkt hij dan nog diverse afvalmaterialen.
Musea Nederland:
Het Stedelijk Museum Schiedam in Schiedam herbergt meerdere werken van Appel.
Ook het Stedelijk Museum in Amsterdam heeft diverse werken van Karel Appel in de collectie, evenals het Cobra Museum in Amstelveen.
Het Rijksmuseum Twenthe in Enschede bezit het doek Totem, women, birds uit 1951.
Het Gemeentemuseum Den Haag heeft een grote collectie werk op papier van Karel Appel in bruikleen van de kunstenaar zelf, die daarvan een gedeelte heeft gedoneerd aan het museum.
Het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam heeft het doek Boer met ezel en emmer in bezit. Onder het schilderij hangt een emmer aan een ketting.
Ook is werk te zien in het Dordrechts Museum in Dordrecht. Het Dordrechts museum bezit het werk Kindje, kerkje, beestje uit 1949.
Karel Appel schilderde in 1989 in Parijs het 14 meter lange doek La Folie des Rues. Dit doek hangt momenteel bij de economische faculteit van de Universiteit van Amsterdam. [7]
Een beeld van Karel Appel, Frog with umbrella werd in 2001 neergezet in Den Haag, op het kruispunt van de Kalvermarkt, Grote Marktstraat en het Spui, bij het Stadhuis. Het beeld is 6 meter hoog en uitgevoerd in brons, maar in diverse kleuren beschilderd.
Het Van Abbemuseum in Eindhoven tenslotte, heeft het doek Les Condamnés: Hommage à Rosenberg (De veroordeelden) uit 1953. Dit schilderij is een hommage aan Ethel en Julius Rosenberg. Dit joodse echtpaar werd in 1953 ter dood veroordeeld vanwege vermeende spionage voor de Sovjet-Unie (veel later bleek het echtpaar wel gespioneerd te hebben). Tevens heeft dit museum het werk De ruiter uit 1957 in bezit.
Onder de titel Reis van Rudi Fuchs langs de kunst der Lage Landen werd in 2004/2005 een tentoonstelling gehouden in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. In deze tentoonstelling, samengesteld door Rudi Fuchs, werd het werk van Appel vergeleken met dat van andere kunstenaars uit de Lage Landen. De tentoonstelling bevatte tevens zeer recent werk van Appel, uit 2004.
Musea Buitenland:
In het buitenland is veel meer werk te vinden van Karel Appel dan in Nederland. Belangrijke collecties zijn te vinden in deze musea:
Museum of Modern Art en het Guggenheim Museum (New York) in New York City
Tate Gallery in Londen
Museum of Fine Arts in Boston
Kunstmuseum aan Zee in Oostende
Fine Arts Museums in San Francisco
Museum of Fine Arts in Montréal
Museu de Arte de São Paulo in São Paulo
Karel Appel Stichting
Op 19 mei 1999 werd te Amsterdam de Karel Appel Stichting / Karel Appel Foundation opgericht. Op 1 augustus 2000 heeft Karel Appel bij onderhandse akte conform het bepaalde in art. 2 Auteurswet 1912, de auteursrechten op al het door hem gemaakt en eventueel nog te maken werk, ongeacht waar dit zich zou bevinden, overgedragen aan deze rechtspersoon. Deze stichting heeft als doelstelling onder meer het zorg dragen voor het behoud van zijn werken, het promoten van publieke bekendheid met en kennis van zijn werk en het handhaven van het intellectueel eigendomsrecht met betrekking tot zijn werk. Tevens houdt ze zich bezig met de authentificatie van werken die aan Karel Appel worden toegeschreven.
Op 13 maart 2005 heeft Karel Appel in een te Luzern opgemaakt document “Last Will And Testament” nogmaals deze overdracht van rechten bevestigd.
Bronnen, noten en/of referenties: Wikipedia / Karel Appel
(nl) Willemijn Stokvis, Studium generale Groningen, 13 november 2000
(nl) Cathérine van Houts, Karel Appel biografie, 2000
(nl) Rudi Fuchs, Karel Appel – ik wou dat ik een vogel was. Berichten uit het atelier, 1990, ter gelegenheid van een tentoonstelling in het Stedelijk museum in Amsterdam
Info: Lexicon Pieter A. Scheen, RKD